Fysieke
(in)activiteit en fysieke (on)fitheid van de Vlaamse jeugd
Bron: | Gezinsbeleid in Vlaanderen 2000; Bond van Grote en Jonge Gezinnen; Studiedienst |
Auteur : | Prof. J. Lefevre en Prof. M. Taks |
Bewerkt door : | Zeger Andries, student DLO Brugge |
Vandaag de dag horen we vaak mensen beweren dat de fitheid van jongeren erop achteruit gaat. De jeugd zou minder sporten en zijn tijd meer zittend dan “bewegend” doorbrengen . Dat heeft slechte gevolgen voor hun conditie en op langere termijn ook voor hun gezondheid. Daarbij verwijst men bijvoorbeeld naar gewichtsproblemen.
In
de volgende tekst zullen we uitzoeken of deze beweringen waar zijn en kijken of
we ze dan ook kunnen bewijzen met argumenten of redenen. Om te beginnen zullen
we enkele begrippen voorstellen die belangrijk zijn in deze discussie en hun
relatie tot elkaar. Daarna bekijken we de resultaten van een onderzoek
daaromtrent. Aan die cijfers zullen we zien dat de bewering “jongeren zijn
minder fit dan vroeger” inderdaad waar is. Aan de hand van datzelfde onderzoek
gaan we dan bekijken wat de oorzaken daarvan zijn. Minder aan sport doen
bijvoorbeeld, wordt als een belangrijke oorzaak vernoemd. Vervolgens zullen we
op zoek gaan naar de mogelijke gevolgen, bijvoorbeeld voor de gezondheid, zowel
op korte als op lange termijn. Om af te sluiten gaan we dan nog even kijken wie
of wat bepaalt hoeveel iemand gaat sporten.
De belangrijkste eigenschap van een goede discussie is dat we weten waarover we het hebben. Onderzoekers hebben een model (het “Toronto model”) opgesteld dat alle factoren die een rol spelen in onze discussie in kaart brengt.
Een eerste term is “fysieke (lichamelijke) activiteit”, ofwel alles wat we doen waarbij we door spierarbeid energie verbruiken. Dit kan door sporten maar ook door thuis een klusje op te knappen. Ook het tweede begrip, “fysieke fitheid”, is een algemeen begrip dat door verschillende factoren (uithouding, kracht, lenigheid,...) wordt bepaald. In Europa gebruikt men een test (de “EUROFIT-testbatterij”) om die fitheid te meten. Deze test bestaat uit twee delen. Ten eerste meet men uiterlijke lichaamskenmerken zoals lengte en gewicht.
Ten tweede gaat men naar de beweging kijken en laat men de testpersoon evenwichtsoefeningen doen, verspringen, sneltikken, sit-ups,shuttle run, hangen met gebogen armen, enz... en meet men de prestatie. Volgens het Toronto-model beïnvloeden fysieke fitheid en fysieke activiteit elkaar wederzijds. Hoe meer beweging, hoe fitter, en omgekeerd.
De derde factor is “gezondheid”, ofwel welzijn in het algemeen. Ook deze term hangt onlosmakelijk vast aan fysieke fitheid: gezond zijn bepaalt mee of je fit bent, en als je fit bent voel je je goed. Gezondheid beïnvloedt ook de fysieke activiteit (met griep kan je niet sporten) en omgekeerd (beweging maakt gezond). Uiteindelijk zijn er nog twee andere componenten die de vorige drie beïnvloeden.
Ten vierde is er “overerving”: een deel van je mogelijkheden en talenten wordt bepaald door je biologische afkomst (“het zit in de familie”).
Ten vijfde is er een groep van factoren zoals sociale situatie, voeding of meer
psychische kenmerken (bijvoorbeeld snel opgeven) ook nog eens invloed hebben op
fysieke activiteit, fysieke fitheid en gezondheid. Het Toronto-model toont ons
dat we problemen in verband met fitheid niet kunnen herleiden tot één oorzaak.
Hoe
zit het nu met de cijfers? Bloso heeft in 1990 een onderzoek uitgevoerd aan de
hand van de bovengenoemde fitheidstest (EUROFIT-testbatterij) om de fysieke
fitheid van de Vlaamse jongeren te meten. Doorheen een periode van zeven jaar
hebben ze jongens en meisjes uit het secundair onderwijs getest om na te gaan of
er inderdaad een achteruitgang van fitheid was. Zoals we reeds zagen, bestaat de
test uit het meten van de lichaamsstructuur (lengte, gewicht, ...) en uit het
meten van bepaalde vaardigheden zoals verspringen en snelheidslopen. Voor het
eerste deel hebben de onderzoekers vastgesteld dat het gemiddelde gewicht van
jongens en de gemiddelde lengte van meisjes steeds toeneemt. Daarbij weegt 15%
van beide groepen te veel in vergelijking met zijn of haar lengte. Dit is een
slecht teken. Het tweede deel, het testen van de bewegingsvaardigheden (acht in
totaal), zorgde voor een groter verschil. Bij de jongens bleek er op bijna alle
gebied (behalve evenwicht) een achteruitgang te zijn. Bij de meisjes was er
alleen een achteruitgang op gebied van uithoudingslopen en sneltikken met één
hand. Bij meisjes was er duidelijk minder sprake van achteruitgang. Algemeen
kunnen we echter wel stellen dat er een achteruitgang is.
Wat
zijn nu de oorzaken van die achteruitgang in fitheid? Als we terugkijken naar
het Toronto-model, zien we dat verschillende factoren belangrijk zijn als het om
fitheid gaat. Zowel je gezondheid als je afkomst kunnen meebepalen hoe fit je
bent of kunt worden. Een belangrijkere invloed is echter de fysieke activiteit:
hoe meer beweging hoe fitter. Over het algemeen stelt men dat jongeren zich elke
dag ongeveer een uur matig fysiek moeten inspannen. Daarnaast zouden ze zich ook
twee maal per week intensiever moeten inspannen. Heel wat jongeren voldoen daar
niet aan. Om een juister beeld te hebben heeft Bloso in het zelfde onderzoek als
eerder vermeld ook vragen gesteld aan de testpersonen. Ze vroegen de jongens en
meisjes bijvoorbeeld hoeveel uren ze per week aan sport deden. Daarnaast wilden
ze ook weten hoe intensief die sport dan wel was, hoeveel ze erbij zweetten. Na
onderzoek en vergelijking bleek dat de meest actieve jongeren het ook beter
deden in de fitheidstest (de EUROFIT-batterij). Dat wil zeggen dat er geen
overgewicht was en dat ze ook veel beter scoorden voor de tests in verband met
kracht, lenigheid, snelheid, uithouding, enz... De conclusie is dat fysieke
activiteit, in het bijzonder sport, een zeer belangrijke oorzaak is van fysieke
fitheid. Belangrijk hierbij is dat de activiteit voldoende intensief moet zijn,
men moet erbij zweten. Dat wil echter niet zeggen dat minder intensief sporten
nutteloos is. Ook dan is er nog de sociale waarde en een tegengewicht voor de
vele zittende activiteiten.
Om
de gevolgen van de achteruitgang in fitheid bij jongeren te bespreken, denken we
meteen aan de gezondheid, in het Toronto-model de derde factor. Gezondheid hangt
helemaal vast aan fysieke fitheid en fysieke activiteit. Op korte termijn kan
men echter niet meteen aantonen dat meer actieve jongeren lichamelijk gezonder
zijn dan minder actieve jongeren. Bij volwassenen is dat wel duidelijk. Wel zou
fysieke activiteit ervoor zorgen dat jongeren minder snel rugproblemen hebben én
minder snel overgewicht hebben. Daarnaast zijn er ook psychologische voordelen:
minder stress, zelfzekerder, ... Op lange termijn hebben de actievere jongeren
meer kans hebben om actieve volwassenen te worden. Dat wil zeggen minder kans op
bijvoorbeeld overgewicht of osteoporose op volwassen leeftijd.
Fysieke
activiteit en sport zijn dus zeer belangrijk voor fysieke fitheid. Ook het
minder intensief sporten maakt een persoon een rijker mens, fysisch, psychisch
én sociaal. Het is dus zeer belangrijk dat personen door hun omgeving voldoende
gemotiveerd worden om actief te zijn. Dit zagen we ook reeds als vijfde factor
in het Toronto-model. De omgeving beïnvloedt een persoon om al dan niet actief
te zijn. Ten eerste zijn er familie en vrienden die iemand al dan niet kunnen
steunen. Vaak worden mensen ook meer beïnvloed door mensen van hetzelfde
geslacht, bijvoorbeeld een meisje door haar moeder of zus. Een tweede
omgevingsfactor is ook het aanbod en de toegankelijkheid van sportgelegenheden.
Dat kan betekenen dat er genoeg speelpleinen zijn. Dat kan ook pleiten voor
genoeg beweging op school. De school is immers één van de belangrijkste
plaatsen waar jongeren in contact komen met sport. Ook sportclubs moeten zo
toegankelijk mogelijk zijn, ook voor jongeren met minder talenten. Een sportclub
moet er niet altijd op gericht zijn zo veel mogelijk bekers te winnen.
De
fysieke fitheid van jongeren gaat er inderdaad op achteruit, maar daar hoeven we
ons niet bij neer te leggen. Een goede voorlichting van de jongeren is een
beginpunt. We kunnen hen op de hoogte brengen van het belang van sport en
beweging en van de mogelijke gevolgen voor de gezondheid. Daarnaast moeten
ouders, scholen en sportclubs de handen in elkaar steken om de jongeren zoveel
mogelijk de goede weg op te brengen.
Vragen1)
Het onderzoek van Bloso is al een aantal jaren oud. Denk je dat we
nog steeds kunnen spreken van er een achteruitgang van fitheid bij
jongeren? Leg uit. 2)
Geef zelf een voorbeeld van een omgevingsfactor die invloed heeft
op je fysieke fitheid of fysieke activiteit. (slechte voeding, geen
financiële middelen,...) 3)
Probeer een schema te maken van het Toronto-model. Zorg dat alle
vijf factoren aanwezig zijn en gebruik pijlen om relaties (“heeft
invloed op”) aan te duiden. 4)
Wat zijn de voordelen van voldoende sporten voor jongeren, zowel op
korte als op lange termijn? 5)
Fysieke activiteit en fysieke fitheid beïnvloeden elkaar
wederzijds. Leg uit. 6)
Wat is het belang en de taak van scholen en sportclubs? 7)
Geef een kort overzicht van het onderzoek van Bloso met betrekking
tot de fysieke fitheid van jongeren én de oorzaken van de achteruitgang. 8)
Jongeren zitten teveel. Geef een lijst van zittende activiteiten op
een normale schooldag. Denk je dat jongeren vandaag meer “zitten” dan
vroeger? Waarom? 9)
Situeer jezelf binnen het Toronto-model. Bespreek elke factor met
betrekking tot je eigen situatie. 10) Formuleer zelf een conclusie voor de tekst. Deze conclusie mag zowel algemeen als persoonlijk zijn.
|